(Lees eventueel eerst dit, dan snapt u van het onderstaande verhaal mogelijk iets meer.)
Later, als ik besuikerd ben en een opgerolde sik heb, wil ik
in zo’n fluwelen huisje wonen.
Later, als ik besuikerd en opgerold in een fluwelen huisje
woon, wil ik er zo'n boertje bij. Een koppig
grijs boertje.
Later, als ik met m’n koppige boertje en opgerolde sik in dat fluwelen huisje woon,
wil ik er ook een weitje met een geitje-met-een-pet bij.
Later, als ik met die geit-met-een-pet en dat koppige
boertje in dat fluwelen huisje woon, wil ik er ook een eiig ezeltje met appelwangetjes en groene
ogen bij dat zachtaardig gaat schommelen als je 'm niet elke dag aait.
Later, als ik met dat eiige ezeltje, die geit-met-een-pet en dat koppige
boertje met een opgerolde sik in dat fluwelen huisje woon, wil ik er ook
kippetjes bij. Kippetjes die poppetjes leggen.
Later, als ik met die kippetjes die poppetjes leggen, dat
eiige ezeltje, die geit-met-die-pet, dat koppige boertje met een opgerolde sik
in dat fluwelen huisje woon, bak ik met de poppetjes van de kippetjes in mijn
boerenkeukentje met de grijze gordijntjes rimpelige balkenbrij.
En die rimpelige balkenbrij smikkelen we dan op een glooiend
vachtje op, terwijl we samen met de geit-met-de-pet, de eiige ezel met appelwangetjes en de
kippetjes uitkijken over het rood-wit geblokte korenveldje achter ons fluwelen huisje.
Dan geeft het koppige boertje me nog 's een zoentje op mijn opgerolde sik en
giechel ik even. En dan wrijf ik besuikerd tegen zijn grijze baardje en dan
zeggen we tegen elkaar: 'Ik hou van je.'
Later als ik besuikerd ben is er namelijk niets veranderd
aan onze liefde.